22 questions
Gisteren________ de zon. (schijnen)
Ze ______________ erg veel van chocolade (houden)
Ik _________ twee jaar bij die firma. (werken)
We ___________ opschieten! (moeten)
De man ______ weinig tijd voor zijn kinderen. (maken)
Jullie _____________ toch dat we vandaag een test hebben? (weten)
De atleet _________ een recordtijd. (lopen)
Toen hij naar huis __________, werd het mooi weer. (gaan)
We ____________ niet allemaal in de lift. (kunnen)
De agent _____________ hen een fikse parkeerboete. (geven)
Mijn ouders ____________ vroeger vaker op bezoek. (komen)
Hij _______________ als een god in Frankrijk. (leven)
Het meisje _____________ al haar kleren naar de winkel. (brengen)
In het park _____________ de kinderen om een ijsje. (roepen)
In het zwembad ______________ we 1000 meter! (zwemmen)
De kleine jongen ______________ zijn konijn heel goed. (verzorgen)
Helaas ___________ ze hopeloos te laat voor de inschrijving. (zijn)
De prins ____________ zich een prachtig landgoed. (kopen)
De arbeiders _____________ een dagje vrij nemen. (mogen)
Wat __________ je van de film? (vinden)
Hij wist er niks van, hij __________ uit de lucht! (vallen)
De studenten ____________ de waarschuwing heel serieus. (nemen)