15 questions
Gisteren (worden) hij eerste bij een hardloopwedstrijd
wordt
werd
word
werden
Ik (besteden) maar 5 minuten aan het leren van mijn topografie toets.
besteed
besteedt
besteedde
bestede
We (vergroten) het verhaal 4x met het kopieerapparaat.
vergroten
vergrooten
vergrootten
vergrotten
Vorig week (praten) jij de hele tijd tijdens de les.
prate
praate
praatte
praten
Hij (geven) je morgen al zijn Pokémon kaarten.
geevt
geeft
gaf
geven
Het paard (stappen) gisteren erg mooi tijdens de dressuurwedstrijd.
staptte
stapt
stapte
stapten
Ze (vinden) de opdracht erg moeilijk.
vind
vindt
Ik (missen) je de hele vakantie heel erg.
mis
miste
mistte
(worden) je nou daarom al boos?
word
wordt
Wij (beloven) vorige maand een leuk feest te organiseren.
beloven
beloofden
belooften
beloofde
Wie een gat (graven) voor een ander, valt er zelf in.
graafde
graaft
graavt
graafte
De boodschappen (vallen) gisteren uit de tas.
valden
vielen
Ik (word) steeds gestoord door jou.
word
werd
wordt
Jij en ik ( geven) iedereen een cadeautje.
geven
geef
gaven
gaf
Vorige week (beantwoorden) wij wel 250 vragen.
beantwoorden
beantwoordden